Soms duikt een student voor een scriptie in het verre verleden. Dat heeft in 2011 geleid tot een vraaggesprek met dr P.Helbert Damsté (emerit. hoogleraar logopedie en foniatrie)
Vr.: Hoe bent u als arts in de logopedie terecht gekomen?
A.: Aan het eind van mijn studies aan het Hilversums gymnasium (eerst beta gedaan daarna alfa) dacht ik biologie te gaan studeren. Maar een boek van Alexis Carrel: “ l’Homme, cet inconnu” heeft mijn bestemming veranderd in de antropobiologie. Daarvoor moest ik eerst geneeskunde studeren. Clandestiene lessen en tentamens maakten het mogelijk daarmee al tijdens de oorlog, toen de universiteit Utrecht gesloten was, te beginnen. In 1945 kon het echt beginnen. Leen Anker, mijn begeleider van het biologie praktikum, heeft nog geprobeerd me tot de biologie studie te bekeren. Voor het tweede deel van het candidaatsexamen liep ik het meest warm voor de fysiologie en ik werd student-assistent bij de hoogleraar, Janus Jongbloed. Hij heeft samen met anderen het Nationaal Luchtvaartgeneeskundig Centrum in Soesterberg opgericht. Daar heb ik na mijn afstuderen een deel van mijn militaire dienstplicht vervuld. Er was interessante lectuur over cybernetica en systeemdenken.
Intussen had ik gehoord dat er behoefte was aan medisch specialisten op het gebied van stem spraak en taal, en ik vond dat een mooi gebied om de antropobiologie in de praktijk te brengen.
Vr.: Bestond er een opleiding in dat specialisme?
A.: Nee, maar het lag voor de hand om met KNO-heelkunde te beginnen, en dan gedurende en na die opleiding zoveel mogelijk van stem, spraak en taal op te steken. Nadat ik als halfwas-vliegerarts op een ziekenboeg van een afgelegen militair vliegveld (Woensdrecht) was geplaatst, heb ik mijn vrije tijd gebruikt om fonetiek, psychologie en pedagogiek te studeren, ook recente literatuur, afkomstig van Amerikaanse schenkingen.
Na de dienstplicht ben ik in Groningen aangenomen voor een door TNO gesponsored promotieonderzoek naar de slokdarmspraak, onder leiding van dr J.W.van den Berg, medisch fysicus, Annie Moolenaar-Bijl, logopediste en prof. Eelco Huizinga. Het boekje dat daaruit voortkwam was in het engels en is in veel speech therapy opleidingen op de wereld gebruikt.
Na enige stages in het buitenland was ik klaar voor een aanstelling in Utrecht bij de nieuw benoemde hoogleraar Piet Gerlings. Mijn opdracht was een spreekuur op te zetten, onderwijs te geven en onderzoek te doen over stem- spraak- en taalafwijkingen.
Vr.: Hoe reageerde men op de nieuwkomer?
A.: De KNO collega’s vonden het best, zolang ze maar geen last van me hadden. De logopedische wereld reageerde afwachtend, nieuwsgierig, gemengd met licht wantrouwen. Maar de afdelingshoofden op het ziekenhuisterrein waren ronduit enthousiast. Neurologen en (kinder)psychiaters voelden echt behoefte aan een gesprekspartner op het voor hen weinig vertrouwde gebied van stem en spraakafwijkingen. De kaakchirurg (prof. Tjebbes) nodigde me meteen uit om samen patienten te zien. Op initiatief van de plastisch chirurg werd een team voor de begeleiding van schizis patienten opgezet. Na een half jaar van intense onderlinge kennisuitwisseling hielden we met dat team voordrachten en publiceerden we een reeks artikelen. Hieronder zijn we afgebeeld als levend monument in Antwerpen in 1960:
Vr.: Zijn er dan geen logopedisten in het beeld?
A.: De logopediste van de KNO kliniek, mevr. Prinsen, had voordat ik begon, ontslag genomen. Vanuit de Audiologie werkte Els Westra een deel van haar tijd bij ons. En weldra kwam er versterking toen Elly Elffers vanuit Groningen naar Utrecht kwam. Korte tijd nadat de foto is genomen maakte ook zij deel uit van het schizis team, en veel logopedisten na haar hebben dat gedaan. Het was een onderdeel van de bijscholing van logopedisten die op de afdeling werkten of er stage liepen.
palatoschizis
Vr.: Was de samenwerking met tandartsen iets nieuws?
A.: De prothetist Speykman was verbonden aan de chirurgische kliniek, de orthodontist Duyzings was daar geregeld als consulent. Met het Tandheelkundig Instituut had ik al eerder een intraorale stemprothese vervaardigd voor een docent met schildklierkanker, die graag zo lang mogelijk les wilde blijven geven. Maar de tandheelkunde toonde een onverwachte belangstelling toen wij in de KNO bibliotheek bijeenkomsten hielden over afwijkende mondgewoonten. Tot onze verrassing zat het daar opeens vol met assistenten en medewerkers van orthodontie en prothetische tandheelkunde. Voor de reeducatie van mond- en tonggedrag heeft een paar jaar later het Tandheelkundig Instituut zelf een logopedist aangesteld.
Vr.: Zijn er meer voorbeelden van zulke vernieuwende activiteiten?
A.: In de logopedische behandeling van stemstoornissen is in die tijd veel veranderd. Aanvankelijk zagen wij patienten die zittend aan tafel articulatie oefeningen hadden gedaan, met geen of weinig effect op de stemkwaliteit. Met het importeren van adem- en stemoefeningen volgens Svend Smith hebben we ze uit die stoel gekregen.
Van onze Europese stages hebben mijn vrouw en ik nog meer nieuws meegebracht dat aan stempatienten ten goede is gekomen. In Wenen hebben we Horst Coblenzer als stemtrainer van acteurs aan het werk gezien. Nadat we hem verzekerd hadden dat zijn werkwijze, op stempatienten toegepast, succes zou hebben, is hij onderricht gaan geven aan logopedisten. Hij is geregeld in ons land geweest en was een veel gevraagd docent.
Met de komst van Sjoeke van der Meulen is de diagnostiek van kinderen met spraak- en taalmoeilijkheden sterk verbeterd. Door haar intensieve begeleiding van stagairs en cursisten is die kennis goed verbreid.
Nadat de Stichting Logopedische Opleidingen ons heeft gevraagd de Utrechtse opleiding mee te helpen voortzetten hebben we meegewerkt aan het oprichten van een driejarige dagopleiding, die werd geleid door het triumviraat Tiete Damsté, Peter Hans Kylstra en Lenie de Vries.
Hieronder de afdeling foniatrie omstreeks 1975, onder de Prunissen op het oude AZU terrein:
Vr.: In die tijd is de behandeling van stotteren ook een nieuwe weg ingeslagen. Kwam dat ook uit het buitenland?
A.: Ja en nee. Nadat ik zelf met enige patienten had ervaren hoeveel ervoor nodig is om iets aan dit complexe probleem te veranderen, kwamen de Doetinchemse logopedisten Theo en Ton Schoenaker op mijn weg. Zij experimenteerden met residentiele intensieve therapie in groepsverband. Nadat ik dit van dichtbij had meegemaakt had ik er vertrouwen in dat ze op de goede weg waren. Aanvankelijk gaven ze veel ruimte aan de aanbevelingen van mevrouw Fernau Horn en andere Duitse docenten bij wie ze stage hadden gelopen. Later besprak ik met hen de ontwikkelingen in de USA zoals ik die bij Van Riper, Sheehan en anderen had leren kennen. We bouwden voort op belangrijke buitenlandse voorbeelden, maar de verwerking ervan droeg een Nederlands stempel. De logopediste Elisabeth Versteegh-Vermeij heeft aangetoond dat ouderbegeleiding (in sommige gevallen met relatietherapie) de kortste weg is naar preventie van stotteren bij kinderen.
E.Versteegh-Vermeij
Vr.: In de regel zijn er bij vernieuwingen ook protestgeluiden te horen.
A.: Dat is onder andere het geval geweest bij behandeling wegens autisme. Wij hebben vanaf 1960 eindeloos veel tijd en energie gestoken in het logopedisch behandelen van kinderen op verzoek van de afdeling Kinderpsychiatrie, zonder merkbaar resultaat.
Door een boek van Niko Tinbergen en zijn vrouw Elisabeth “Autistic children, new hope for a cure” (London 1983) zijn we in aanraking gekomen met Martha Welch, die instructie gaf in Holding therapy. Dit is onder anderen door Sjoeke van der Meulen in praktijk gebracht met het verheugend resultaat dat vaak weer een echte gehechtheid tussen moeder en kind ontstond, en de emotioneel-cognitieve ontwikkeling weer op gang kwam.
Martha Welch
Vr.: Hoe kijkt u na vijftig jaar terug op de tijd dat dit nog nieuw was?
A.: Ik ben tevreden dat anderen er op hun eigen manier mee verder zijn gegaan en dat de kennis ervan algemeen verbreid is. De gevarieerde mogelijkheden van stemtherapie, de schizis teams, de reeducatie van afwijkende mondgewoonten, nu omgedoopt (met behulp van Amerikaans college-latijn) in OroMyoFunctioneleTherapie, de variatie in gedegen stotterbehandelingen onder de koepel van de Ned. Ver. Stottertherapie en de Ned. Federatie Stotteren waarin ook de patientenvereniging Demosthenes deelneemt – ik zou willen weten hoe dat alles er over vijftig jaar uit zal zien. Sinds 2002 heeft het Damste-Terpstra Fonds projecten op al deze gebieden financieel ondersteund.
Vr.: Hoe is het verder met de antropobiologie gegaan?
A.: Ik heb geprobeerd tot op de bodem uit te zoeken hoe het proces van aanpassend leren in zijn werk gaat, want dat is de kern van re-educatie en herstel. Dan blijkt dat de vier systemen voor communicatie met de buitenwereld: het genetisch systeem, het neuronaal systeem (zenuwstelsel), het lymphoide systeem (immuunstelsel) en het linguistisch systeem, alle vier het evolutieprincipe van varieren en selecteren toepassen, ieder in zijn eigen kenmerkende responstijd.
In september 1999 is mijn e-book op internet gepubliceerd: Concentric Man. Het is een antwoord op l’Homme, cet inconnu, waaruit blijkt dat we van de menselijke levensverrichtingen veel begrijpen, en dat we het antwoord weten op de vraag hoe de geest en het lichaam elkaar wederzijds beinvloeden.
Voor wie de Engelse taal niet voldoende beheerst is er een Prospectus in het Nederlands aan toegevoegd die de inhoud samenvat.